Borst & van Gelderen

WOEST: een interview met galeriehouder Nico van der Endt, ontdekker van Willem van Genk

Interview



Willem van Genk (1927-2005) had er vast iets achter gezocht, ware hij nog in leven geweest: achterdochtigheid was immers de tweede natuur van de maker van assemblages bevolkt met stations, treinen en trams, vliegtuigen en zeppelins – werk vol urbane drukte. Het is een ‘machtig toeval’ dat ‘Woest’, de overzichtsexpositie met werk van Van Genk die opent in het Outsider Art Museum, op de maand af samenvalt met de opening van Galerie Hamer, vijftig jaar geleden, in september 1969.

Nico van der Endt (1941), eigenaar van de galerie en sinds 1976 dé man achter Van Genk, lacht erom: ‘Ik had geen zin om het zelf te vieren, maar het is toch fijn dat het Outsider Art Museum dat nu voor me doet.’

Hoe is hij eigenlijk begonnen met de galerie?

‘Ik heb de galerie te danken aan mijn beste vriend, Vincent Groot. Die was in 1968 op deze plek Atelier D’Art begonnen en die vroeg al snel: “Nico, wil jij deze plek niet overnemen?” Ik was op dat moment internationaal tourmanager, maar ik wist steeds: ik zoek, zoek, zoek. En toen had ik opeens een galerie.

In 1970 was Nico Scheepmaker was in het toenmalige Joegoslavië en had daar een Biënnale voor naïeve kunst bezocht. Bij Scheepmakers verhaal was een werk afgebeeld, gemaakt door een paardentramconducteur, die na zijn pensionering was begonnen met tekenen: Pieter Hagoort heette die man, uit Strijen, en met hem heb ik mijn eerste expositie georganiseerd.’

In die jaren zeventig was ‘naïeve kunst’ flink in opkomst, net als het meer expressieve Art Brut, een term gemunt door de Franse schilder Jean Dubuffet. Tegenwoordig wordt alles bij elkaar geveegd onder de noemer outsiderkunst.

‘In de Art Brut komen allerlei psychische problemen tevoorschijn. Die kunstenaars zijn getraumatiseerd, of hebben andere zaken meegemaakt waar zij vol van zijn, en dat komt er dan op een dwangmatige manier uit, terwijl, grosso modo, in de naïeve kunst mensen bezig zijn met jeugdherinneringen en dagdromen. Naïeven ontroeren mij misschien eerder dan Art Brut, maar Art Brut brengt alles in beweging. Het intrigeert, het laat je niet los, het grijpt je naar de keel.’

In 1975 komt, min of meer bij toeval, Willem van Genk op het pad van Van der Endt, wanneer die een groepsshow met naïeve kunst bezoekt in Hapert in Brabant, georganiseerd in samenwerking met van Genk’s toenmalige galerie De Ark.

‘Ik liep er rond en zag een dreigend, bijna angstaanjagend klein stadsgezichtje van Leipzig, een fascinerend en ongelooflijk gedetailleerd werk. Ik dacht: Jezus, dit is geweldig – en daar ben ik achteraan gegaan.’

De rest is geschiedenis: Van der Endt ontmoet Van Genk wanneer De Ark haar deuren sluit, en ze gaan samen aan de slag, een periode met veel ups-and-downs, tot de dood van Van Genk, in 2005. Het liep bij het begin van hun samenwerking nog bepaald niet storm.

‘De meeste mensen vonden het werk akelig en chaotisch, konden daar niet doorheen kijken, op een enkele uitzondering na. En de museale wereld ook niet. Volgens kunsthistorici is kunst is alleen maar kunst als het een reactie is op kunst. Consequentie: als je niets van kunst weet, kun je ook geen kunst maken. Dat is iets dat diametraal tegenover mijn gevoel staat. Ik vind het fantastisch dat kunst zo kan ontstaan, los van de kunst. En hoe is anders de eerste kunst ontstaan?’

Van Genk was – mede door ervaringen in de oorlog, hij werd mishandeld door Gestapo-mannen die achter de verblijfplaats van zijn vader, actief in het verzet, wilden komen – een getroebleerd mens. Hij verbleef na 1996 veel in inrichtingen, maar kon tot die tijd redelijk goed voor zichzelf zorgen. Van der Endt en Van Genk maakten veel reizen, deelden lief maar ook leed.

‘Van Genk was buitencategorie. Mensen in zijn werk waren schimmen. Mensen: dat was niks, die waren allemaal tegen hem, de hele wereld was tegen hem, niemand wilde naar hem luisteren, hij was quantité négligeable, waardeloos. Die man had een geweldig talent en leefde tussen mongolen en imbecielen, zoals dat indertijd nog heette, hoe heeft hij dat kunnen uithouden? En hij is ook nog geslagen door zijn vader. Ik ook trouwens, dus ik had wel een connectie.’

Er was alleen één probleem in de samenwerking: Van Genk stond bepaald ambivalent tegenover het verkopen van zijn werk. Het liefst had hij al zijn werk permanent om zich heen.

‘Hij zei tegen me: “Nico, ik wil ophouden met schilderijen verkopen. Verkoop mijn litho’s maar.” Litho’s kon ik toen helemaal niet verkopen, nu wel uiteraard. Toen zei ik: “Maar Willem, wat moeten we hier dan mee straks als jij dood bent, dan staat het misschien bij de vuilnisbak, laten we er iets goeds mee doen. Laten we in ieder geval aan musea verkopen.” En toen zei hij “Ja.”

Als ik dan een keer iets meenam wat aan een museum was verkocht, op de achterbank legde en de autodeur dichtdeed, zei Van Genk: “Nou daar gaat ie, op zijn dodenrit”.’

Met iemand als Van Genk kon je niet echt bevriend raken. Toch is hij – met Vincent Groot – een van de twee belangrijkste mensen in het leven van Van der Endt geweest. Was Van Genk een genie?

‘Picasso en Van Gogh waren baanbrekend, dat zijn genieën in de kunst. Van Genk was niet geniaal, hij was niet baanbrekend, hij was gewoon briljant. Van Genk was geobsedeerd, vervuld met mind traffic: dat is een voortdurend gonzend brein geweest. Ik vond het dus ook wel begrijpelijk dat het een beetje eenrichtingsverkeer was, maar niet zodanig dat hij niet zag wat jouw belang was. Als ik in de winter bij hem vertrok met de auto, dan zei hij: “Nico, pas wel op hoor, het is glad”.’

Er is weinig werk in handen van particulieren, en dus weinig werk in omloop, juist omdat het oeuvre met name museaal is verzameld. Van der Endt heeft nog drie werken in bezit: een stadsgezicht (‘Leningrad’), ‘Rozengracht’ uit 1957, maar het klapstuk is ‘De grote naïeven’.

‘In 1974 toonde het Stedelijk Museum de zogenaamde Grote Naïeven, vijf beroemde Franse naïeve schilders, waaronder Henri Rousseau en Séraphine. Daar had Willem wel bij willen of moeten hangen, vond hij, de Grote Naïef van Nederland,  misschien wel groter dan die Fransen! Ze hadden toch werk van hem? Zijn woede bracht hij tot uitdrukking door zichzelf in actie in een smerig pissoir af te beelden, en naast walmende uitwerpselen op de grond met grote letters te schrijven: HARPIC REINIGT DE WC’

Het werk werd door Van Der Endt getoond tijdens de allereerste groepsshow in de galerie, in 1976. Het bleef onverkocht.

‘Het werd mij na de expositie door de familie Van Genk uit handen genomen; die hebben het in 1980 of 1981 geveild, omdat ze ontevreden waren over mijn verkoopresultaten. Het is toen verkocht voor 200 gulden en door de koper later doorverkocht aan de schilder Lucassen, voor 800 gulden. En van Lucassen heb ik het terug gekocht, tien of vijftien geleden, voor een flinke bom duiten. Zo zijn ‘De grote naïeven’ weer bij mij terug gekomen, en daar moet ooit een hele mooie plek voor komen, maar daar ga ik niet alleen over, want mijn dochter is ook geïnteresseerd in Art Brut.

Het Stedelijk Museum verdient het in ieder geval niet, want die hebben de twee mooiste Van Genks, en die staan in het depot te verpieteren, die zijn er sinds 1970 misschien één of twee keer uit geweest – in vijftig jaar!’

Eind goed, al goed: de twee werken uit de collectie van het Stedelijk én ‘De grote naïeven’ zullen te zien zijn in ‘Woest’.

 

Dit interview verscheen op vrijdag 13 september in een speciale Willem van Genk bijlage in Het Parool. De expositie WOEST opende op 19 september en loopt 15 maart 2020